
Pater Martien van der Drift
Pater Martien van der Drift
Binnen de Indische gemeenschap in Gemert speelde een pater van het kasteel een centrale rol. Professor doctor Martien van der Drift gaf les in canoniek recht aan het grootseminarie van de congregatie van de Heilige Geest, waar jongemannen tot priester-missionaris werden opgeleid. Hij was een graag geziene gast en veel Indische families nodigden hem uit als er iets te vieren viel. Als erelid van de vereniging BINGO, Band Nederlands-Indië Gemert en Omstreken, mocht hij op de contactavonden van de vereniging natuurlijk niet ontbreken en maar dat vond de pater zeker geen straf. Er waren dan ook maar weinig Gemertse Indischen die Martien van der Drift niet kenden.
Zijn eerste contact met de Indische gemeenschap had echter een wat trieste reden. Als parochiegeestelijke en assistent van pastoor Strijbosch van de nieuwe Gerardusparochie, kwam hij in maart 1957 op condoleancebezoek bij de familie Lenoir op de Berglaren. Haar zesjarig dochtertje was in het dorp op tragische wijze bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. Pater Van der Drift maakte toen kennis met meer Indische nieuwkomers en sindsdien heeft hij altijd contact met hen gehouden. Hij kreeg al gauw uitnodigingen om eens aan te komen. Katholiek of protestant, dat maakte hem niet uit. Hij kwam niet uit hoofde van zijn functie, maar uit vriendschap of omdat men hem ergens over wilde spreken. Voor de Indischen werd hij meer een vertrouwenspersoon dan een biechtvader.
De pater genoot hun respect en vertrouwen vanwege zijn hartelijkheid, openhartigheid en zijn luisterend oor. Dat hij priester-leraar was en een gestudeerd man sprak in zijn voordeel. Indischen waren daar wel gevoelig voor. Met een zekere status won je al bij voorbaat hun ontzag. Al was die ook zo weer verdwenen, als je hun vertrouwen beschaamde of hen anderszins teleurstelde. Men waardeerde het dat hij zo gewoon deed en oprechte belangstelling toonde voor de Indischen en hun achtergrond.
Als de kinderen naar bed waren, kwamen de verhalen los. Over het leven in Indië, over hun ervaringen in de oorlog, over hun problemen hier met hun kinderen bijvoorbeeld of over huwelijksproblemen. Financiële problemen soms ook wel, maar minder. Pater Van der Drift hielp en ondersteunde waar hij kon en anders wist hij wel hulp te regelen.
In al zijn gesprekken met de Indischen hoorde hij van hen voortdurend, dat zij wel het gevoel hadden door de Gemertenaren te worden geaccepteerd, maar niet in dankbaarheid. Zij misten de erkenning en waardering van de Gemertse bevolking. Ze hadden hun leven gewaagd en veel geleden voor de Nederlandse zaak, voor Hare Majesteit de Koningin, voor volk en vaderland. Het zat hen erg dwars dat het allemaal voor niks leek te zijn geweest. De Indischen hadden sterk de behoefte aan een beetje erkentelijkheid daarvoor. Het deed hen pijn dat de mensen niet begrepen wat zij allemaal hadden moeten doorstaan en wat zij voor het Nederlandse volk hadden gedaan.
Soms ook hield pater Van der Drift zich bezig met Indische probleemjongeren. Op verzoek van de ouders of van de jeugd zelf. Ook de politie vroeg hem wel eens om op het bureau te komen praten met een of meer jongens die in de cel waren beland. Dan probeerde hij te bemiddelen tussen de ouders en de betrokken jongeren. Hij praatte op hen in om hen op het rechte spoor te krijgen en hen te laten inzien dat ze verkeerd bezig waren. Maar ook als de rechtsgang volgens hem niet klopte, liet hij een kritisch geluid horen. Dan schuwde hij de publiciteit niet om aandacht te vragen voor dat onrecht.
De pater maakte zich zo een keertje boos op justitie vanwege het te lang vasthouden van Indische jongens. Het ging om wat kleine vergrijpen en toch moesten zij maandenlang in voorarrest blijven zonder dat er iets gebeurde. Dat betekende maandenlange onzekerheid voor ouders en daders. Daarom schreef hij een open protestbrief aan de gerechtelijke autoriteiten. Van der Drift ondertekende die gewoon met zijn naam en, wat hij anders nooit deed, met zijn doctorstitel. Hij hoopte zo te bereiken, dat justitie de brief niet zomaar terzijde schoof. Zijn protest leidde in de Gemertse Krant van 29 augustus 1973 tot ingezonden reacties. Onder het pseudoniem Cynicus verweet iemand pater Van der Drift dat hij met het vermelden van zijn titel indruk had willen maken en deze oneigenlijk gebruikte. Nou, dan ben je bij de Indischen aan het verkeerde adres. In de volgende editie van het weekblad werd vanuit de Indische gemeenschap boos op Cynicus gereageerd met tegenartikelen. Uit de felle toon van de reacties sprak duidelijk de positie die de pater binnen de Indische gemeenschap innam. 'Wie aan hem komt, komt aan ons', leek men te willen zeggen. Wie die 'Cynicus' was, werd nooit bekend. Kranteneigenaar Van Helvoort wilde het wel vertellen, maar pater Van der Drift hoorde het liever uit de mond van de schrijver zelf.
De pater hield zich niet alleen met ontspoorde jongeren bezig. Vrij snel na zijn kennismaking met de Indischen, mochten kinderen naar het kasteel komen om er te spelen of op de gracht te varen. Een bijzonder privilege, want het kasteel was een besloten bolwerk waar de Gemertenaren niet zomaar konden komen. Maar hij vond dat leuk. Hij gunde de moeders met hun drukke gezinnen graag een middagje rust, terwijl de jeugd ravotte en voetbalde onder zijn toezicht op het sportveld van het kasteel. Dat kwam wel eens niet goed uit, want hij moest toch ook zijn lessen voorbereiden. Maar dan zat de pater gewoon aan de rand van het veld met het ene oog in de boeken en het andere gericht op de Indische jeugd die zich prima vermaakte.
Waar kwam die speciale belangstelling van pater Martien van der Drift voor de Indischen vandaan? "Missionarissenbloed", zei hij altijd waarmee hij tegelijk zijn jongensdroom prijsgaf.
Martinus Adrianus van der Drift werd op 26 oktober 1921 geboren in Maasland vlakbij Maassluis aan de Nieuwe waterweg, tussen Vlaardingen en Hoek van Holland. Een zondagskind, tweede van een groot katholiek gezin met zes jongens en zes meisjes. Niet ongewoon in die tijd. Zijn vader teelde druiven in kassen, de eerste stookkassen in het Westland en de jonge Martien leerde de fijne kneepjes van de druiventeelt in de praktijk. Maar niet voor lang. Hij wist het op 12-jarige leeftijd al zeker. Hij wilde missionaris worden. De verhalen van missionarissen over hun werk in verre vreemde landen spraken tot zijn verbeelding.
Gestimuleerd door een sympathieke pater van de H. Geest, die bij hen thuiskwam, koos Martien voor diens congregatie. Daarvoor moest hij na de lagere school helemaal naar Weert voor een priesteropleiding op het kleinseminarie. Na zes jaar Weert en een jaar noviciaat in Gennep kwam Martien van der Drift voor het eerst op het kasteel van Gemert terecht. Hier studeerde hij enkele jaren theologie met een vervolg aan de universiteit van Freiburg in Zwitserland. In Genève werd de priesterstudent subdiaken en diaken gewijd. Daarna keerde hij in 1947 in Gemert terug.
Op het kasteel werd hij toen op 26-jarige leeftijd tot priester gewijd. In spanning wachtte de jonge priester af naar welk land hij als missionaris uitgezonden zou worden, maar het hoofd van de congregatie bepaalde anders. Pater Van der Drift werd naar Weert gestuurd naar zijn oude school om er aan het seminarie Latijn en Grieks te gaan geven. Daar kreeg hij na enige tijd de opdracht om in Gemert de bekende pater dr. Loffeld op te volgen. Pater Loffeld gaf hier op het kasteel les in kerkelijk recht aan aanstaande missionarissen. Om die lestaak te kunnen overnemen moest Martien van der Drift zich eerst bekwamen in het kerkelijk recht en daarin promoveren.
Dat gebeurde aan de universiteit van Leuven, een tijd waaraan hij altijd met plezier terugdacht. Die tijd in België sprak hem zo bijzonder aan, omdat hij in een internationaal gezelschap van 23 studenten uit 14 verschillende landen verkeerde. Zijn belangstelling voor andere culturen had hij al, maar in Leuven was die zeker gegroeid. Na zijn promotie keerde hij naar Gemert terug. Liever was hij als missionaris naar Afrika gegaan, maar hij schikte zich uiteindelijk naar de wens van zijn congregatie: lesgeven op het kasteel van Gemert. Van 1952 tot het moment dat de opleiding op het kasteel in 1966 werd opgeheven, was hij hier docent en in deze periode onderhield hij nauwe contacten met de Indische gemeenschap.
In de zestiger jaren stelde de congregatie van de Heilige Geest zich tot taak niet alleen missiewerk te doen in ontwikkelingslanden, maar zich ook dichtbij huis in de plaatselijke gemeenschap verdienstelijk te maken. Priesterstudenten waren daarom verplicht in Gemert vrijwilligerswerk te doen als bijvoorbeeld voetbaltrainer, of catecheet, of als begeleider. Dat waren er in 1966 nog zestig en die moest Gemert voortaan missen toen door het vervallen van de opleiding er geen studenten meer waren. Voor pater Van der Drift en kasteeloverste pater Van Rooy reden om samen met o.a. mevrouw Corrie van Bommel en mevrouw Truus Fraza e.a. de stichting Samenlevingsopbouw Gemert (SOG) op te richten. Inhakend op de democratiseringsbeweging van eind jaren zestig begin jaren zeventig werkte SOG aan openbaarheid van bestuur en aan medezeggenschap van de Gemertse burgers op maatschappelijk terrein. Daaruit kwamen allerlei initiatieven voort, zoals de oprichting van een openbare bibliotheek en jongerenwerk. Omdat hij geen les meer hoefde te geven, kon Martien van der Drift zich geheel toeleggen op het werk binnen de Gemertse gemeenschap, als secretaris van SOG.
Hij bleef zich ook altijd inzetten voor minderheidsgroepen, of het nu asielzoekers zijn of woonwagenbewoners. Ze konden altijd rekenen op zijn belangstelling en steun.
Op 2 oktober 2003 is pater dr. Martien van der Drift overleden. Tijdens de afscheidsdienst op woensdag 8 oktober sprak Karel Cornelissen de volgende woorden:
Voor mijn dierbare vriend, Martin
Wat een vreemde gewaarwording, je weet dat er binnen afzienbare tijd iemand komt te overlijden die je zeer dierbaar is en als die dag is aangebroken dat men je het bericht komt vertellen, dan krijg je toch nog die dreun voor je kop.
Zo’n twee weken geleden kwam ik bij Martin op bezoek en hij had al een aantal spulletjes voor me klaar liggen die hij mij absoluut wilde geven, “hier dit is voor jou, zei hij, want als ik er plotseling niet meer ben dan gaan deze dingen verloren en ik wil dat ze bij jou terechtkomen”. Met dit gebaar was Martin al bezig om afscheid te nemen, hij wist dat zijn einde nabij was maar wilde eerst alles geregeld hebben, Tenslotte was zijn missie volbracht. Al meer dan dat zelfs.
Martin zei altijd tegen mij, “75 jaar is een mooie leeftijd, ik heb een heel mooi leven achter de rug, heb veel mogen zien en mee mogen maken”, maar de 75 ging hij voorbij en werd bijna, op twee weken na 82.
Zijn jongensdroom om naar de missie af te reizen is echter nooit uitgekomen. En wat mocht de Gemertse gemeenschap zich dan ook gelukkig prijzen met zo’n man in hen midden.
Martin was een vertrouwensman voor iedereen, nooit kwam je tevergeefs aan zijn deur en had altijd tijd voor een praatje.
De laatste weken heeft Martin veel pijn geleden, heeft bijna niet meer kunnen slapen en bijna niets meer kunnen eten, “als ik maar niet al te lang hoef te lijden” zei hij steeds tegen mij, “en ik hoop al helemaal niet dat ik verzorgd hoef te worden”. Iets waar hij van tevoren vreselijk tegenop zag. Deze twee dingen zijn dan voor hem gelukkig bespaard gebleven.
Martin was klaar om te sterven en heeft dan ook op 2 oktober alleen en in alle rust afscheid van ons genomen.
Martin was iemand die heel gemakkelijk en open over de dood sprak, hij had gedachten, gevoelens en ervaringen, die zeker min of meer af zullen wijken van ieder van u.
Naar aanleiding van zijn 40-jarig priesterjubileum heeft de kapelgroep vijftig preken van Martin geselecteerd en gebundeld. Hiervan wil ik graag een klein stukje uit voorlezen. De titel luidt: “Doodgaan hoort erbij”.
De laatste tijd komen, als ik aan doodgaan denk, twee beelden sterk naar voren in mijn gedachten, in mijn verbeelding. Het zijn beelden die een intens verlangen in me oproepen van: “Zo zou ik ‘t willen meemaken”.
Het eerste is het beeld van doodgaan van een jonge neger in Zuid-Afrika. De jongen is door een politiekogel getroffen en ligt met ontbloot bovenlijf op de grond. En om hem heen krioelt het van vrienden, die hem allemaal met uitgestrekte handen aanraken. Als het ware op hem, in hem drukkend. Er waren overal handen, handen die het onderling contact uitdrukten, de genegenheid voor elkaar, de zorg ook en de belofte. Het waren ook handen die wilden ontvangen, die het leven, de moed van de stervende op wilden zuigen om het verder in het eigen leven tot leven te laten komen.
En het tweede beeld dat u allemaal wel kent, is dat van een begrafenis, zoals je die in Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse landen en ook in Iran ziet gebeuren. Het is zo’n begrafenis waar een woelige, slordige menigte bijna in triomf de kist met de dode omhoogheffen, hem aanraken en schots en scheef vooruit dragen. Lopend, hollend soms, roepend, zingend en huilend tegelijk. En met dragers die hun plaatsen regelmatig weer aan andere “liefhebbers” afstaan.
En soms denk ik: Wat moet het geweldig zijn zó begraven te worden, echt omstuwd door je dierbaren, gedragen door je vrienden, door jou, en jou, en jou, en jou en door Karel en Bep, en Ingrid en Ruud, en Bharat en Radjen en Grietje en al die anderen. In zulke ogenblikken denk ik met afschuw aan die rouwwagentjes, die zo perfect zijn dat je ze met een pink de gewenste richting kunt leiden.
Nog veel andere gedachten komen in je op als je aan “Doodgaan hoort erbij” denkt. Maar de conclusie is dan wel - en het is een belangrijke conclusie - dat het uitermate erop aankomt dat het omgaan met de dood en de dode, geïnspireerd worden door de oprechte zorg en het goed beleven door de levenden.
Lieve Martin, Rust zacht en het ga je goed, want je hebt het meer dan verdiend.